Eurasier Rasbeschrijving |
||
|
Land van herkomst: Duitsland
Rasbeschrijving: De
Eurasier is een middelgrote hond uit rasgroep 5 (spitzen en
oertypen
Karakter: Eurasiers
zijn kalme, evenwichtige en vriendelijke honden. Ze zijn
intelligent en redelijk gehoorzaam, maar ze kunnen van tijd tot
tijd ook zo hun eigen ideeën op na houden. Ze zijn waakzaam en
laten hun stem beslist horen als er onraad is. Toch blaffen deze
honden doorgaans weinig. Ze zijn zeer trouw aan hun eigen mensen
en maken deel uit van de dagelijkse gang van zaken binnen het
gezin.
Sociale aanleg: Honden
van dit ras gaan goed om met soortgenoten en met kinderen kunnen
ze het uitstekend vinden. Ten opzichte van mensen die ze niet
kennen, stellen ze zich wat gereserveerd maar niet onvriendelijk
op. Een goede socialisatie met huisdieren zoals katten is
noodzakelijk.
Verzorging: Ondanks
zijn dichte vacht heeft dit ras niet zo heel veel
vachtverzorging nodig. De vacht is van een dusdanige structuur
dat hij nauwelijks klit, behalve in de verharingsperioden,
wanneer de ondervacht loslaat. Een herderharkje of een kam met
een dubbele rij metalen pennen kan dan nuttig zijn om de
losgekomen ondervacht eenvoudig te verwijderen.
Opvoeding: De
Eurasier is in doorsnee niet moeilijk op te voeden, al moet de
eigenaar wel consequent en duidelijk zijn tegen de hond. Het ras
reageert goed op een afwisselende training, waarbij de nadruk
wordt gelegd op het belonen van gewenst gedrag.
Beweging: Een
Eurasier heeft redelijk wat lichaamsbeweging nodig.
Gebruiksmogelijkheden: Met
de juiste begeleiding kan deze hond behoorlijk goed meekomen in
sporten als behendigheid en gehoorzaamheid.
Hoofd: krachtig
en wolfachtig, wigvormig, de snuit en de schedel zijn even lang.
Vlakke schedel, lichte stop, krachtige voorsnuit, rechte neusrug
en zwarte neusspiegel. Droge lippen.
Ogen: middelgroot,
schuingeplaatst, donker en uitdrukkingsvol. Zwarte oogranden.
Oren: hoog
en tamelijk dicht bij elkaar aangezet, driehoekig, middelgroot,
rechtopstaand en naar voren gericht.
Gebit: schaar-
of tanggebit.
Hals: matig
lang, tamelijk grof, gespierd en droog.
Lichaam: krachtig
en niet kort. Gespierde en vlakke rug. Brede en krachtige
lendenen, vlak bekken. Ruime borstkas met lichte voorborst.
Licht opgetrokken buiklijn.
Ledematen: rechte
voorbenen, goede botten, tamelijk open hoeking van de voorhand,
alsook van knie- en spronggewricht. Goed bespierd. Evenwijdige
benen.
Voeten: ovaal,
gewelfd, en met dikke zwarte voetzolen. goede beharing tussen de
tenen.
Vacht: dik
onderhaar en matig lang dekhaar. De snuit, het gezicht en de
oren hebben een kortere vacht.
Kleur: rood
of rood in verschillende nuances, wolfsgrijs, zwart en zwart met
aftekening.
Schofthoogte: reu
52-60 cm, teef 48-56 cm.
Gewicht: reu
23-32 kilo, teef 18-26 kilo.
In de jaren vijftig haalde de familie
Wipfel uit Weinheim in Duitsland een zwarte hond uit het asiel.
Deze reu van het poolhondachtig type was daar waarschijnlijk
terechtgekomen nadat Canadese militairen hem hadden meegenomen
naar Duitsland. Deze reu was zeer intelligent, maar wel met een
uitgesproken wild hondengedrag. Het
doel was een evenwichtige, rustige, intelligente, gezonde,
middelgrote, natuurlijke hond te fokken met fraaie kleuren, die
zich gemakkelijk aanpast en zich duidelijk onderscheidt van de
uitgangsrassen. In 1960 werden de eerste pups geboren. Deze
waren in drie typen te verdelen:
Mengtype van de uitgangsrassen. Wilde
vorm, zowel uiterlijk als karakter.
Krachtig poolhondachtig type met een evenwichtig karakter. Het
derde type onderscheidde zich duidelijk, zowel in uiterlijk als
karakter van de uitgangsrassen. De meeste waren wildkleurig,
daarnaast zuiver rood, zwart en grijs. Al in deze eerste worpen
kreeg men waarnaar gestreefd werd en er werd alleen met het
derde type verder gefokt. Dit nieuwe ras kreeg aanvankelijk de
naam ‘Wolf-Chow’. In 1960 werd de eerste vereniging opgericht
onder de naam ‘Deutscher Zuchtklub für Wolf-Chow-Hunde’ (Duitse
Fokvereniging voor Wolf-Chow honden). Om de aard te verbeteren kruiste men in
1972 de Samojeed ‘Cito van Pol’ in. Hij bracht de vriendelijke
aard en de elegante bouw mee. De verrassing was dat alle pups
hiervan zwart waren. Professor Lorenz was intussen zeer
geïnteresseerd geraakt en schafte er in 1972 een aan. In die
tijd probeerde men ook de Wolf-Chow als ras erkend te krijgen.
Een voorwaarde hiervoor was echter dat het ras een andere naam
zou moeten dragen. Op 15 april 1973 werd het nieuwe ras erkend
door de VDH en de FCI. Het ras zou de naam ‘Eurasier’ krijgen,
naar de landen waar de oorspronkelijke honden vandaan kwamen, EURopa
(Wolfspits) en AZIE (Chow-Chow en Samojeed). De vereniging werd
omgedoopt in ‘Eurasier-Klub-Weinheim’ (EKW). Op 6 oktober 1974
werd de huidige standaard uitgegeven en onder nummer 291
geregistreerd bij de FCI.
|